Later kwam ik bij haar terug. ‘Kan ik u helpen?’ en ze zat al op het bed, alsof ze me had opgewacht.
‘Ga je met me mee in de wei?’
Ach, waar zijn jouw gedachten, op deze vroege morgen. Wat heb je gedroomd? Waar dacht je aan toen ik je achterliet op je kamer om de rust weer terug te krijgen, om de lach weer te zien op je gezicht?
Wat je ook bedoelde met de ‘wei’, ik moet eerlijk toegeven dat ik het geen slecht idee vind. Wat is het soms aanlokkelijk om de boel maar de boel te laten en de sloot over te springen, de wei in. Gewoon maar te rennen, de wind in je rug en de zon op je gezicht. Om het maar te laten gaan. Gewoon vrij te zijn!
Zou je dat willen? Zou je dat beklemmende gevoel herkennen en gewoon eens willen rennen? Ongedwongen en ontspannen. Alle hekken negerend. Ongeremd de grond aanraken met je blote voeten, kriebelend gras tussen je tenen. De vlinders volgen en bij de horizon pas tot rust komen. Je ogen sluiten. De geur van bloemen opsnuiven en luisteren naar het gezang van vogels.
Misschien draaf ik nu door.
Dartelen, huppelen, rennen. Wanneer deed jij dat voor het laatst?
‘Ga je met me mee in de wei?’
'Ja, ik ga met je mee!’ en dat vindt ze fijn. ‘Zullen we dan wel iets warms aantrekken? Anders is het zo koud in de wei.’
Aangekleed en wel zit ze even later aan tafel, het ontbijt staat voor haar en een kopje thee. De wei verdwijnt weer naar de achtergrond. Het was even een uitstapje van haar in haar gedachten en ik mocht mee.
In de wei.