Naast mij zit een nog een bewoonster. Zij lijkt zich nergens aan te storen. Ze heeft haar focus op het tafelkleedje die onder de bak met plantjes ligt. Een kleedje met strepen, ze volgt ze met haar vingers. Ook dat vindt mevrouw op de hoek niet fijn en dat maakt ze met felle bewoordingen duidelijk. Daar zit ik dan tussen en ik zie het gebeuren. De verhalen over oom Piet en het gefrutsel aan het kleedje doet wat met de sfeer.
‘Ik wil bloem’ zegt de mevrouw naast me ineens. Eerst denk ik nog dat ze doelt op bloemen, omdat ze nu eenmaal pal voor de kunstplanten zit. Nee, dat bedoelt mevrouw zeer zeker niet en ze schudt heftig met haar hoofd. ‘Bedoelt u om te bakken?’ vraag ik en nu kijkt ze me lachend aan.
‘Wie kan er appeltaart bakken?’ vraag ik dan maar en alle vier de vrouwen kijken me blij aan en ze steken enthousiast hun vingers omhoog. ‘Hoe maakt u dat, wat doet u er in?’ En ik zie ze denken met elkaar. Het is net of ze allemaal met hun schorten voor in hun eigen keuken staan en de planken afgaan op zoek naar de juiste ingrediënten. ‘Meel’ zegt de één. ‘Appels’ zegt de ander. ‘Rozijnen, kaneel, boter….’ Langzaam aan krijgt de appeltaart steeds meer vorm in onze verbeelding.
‘En luchies…..zegt de vrouw naast me parmantig. Iedereen kijkt haar vragend aan. ‘Bedoelt u dat het lekker ruikt?’ vraag ik, want dat kan ik me wel voorstellen. In gedachten zie je niet alleen de appeltaart, je ruikt hem bijna ook. ‘Nee luchies’ en ze vindt het maar vreemd dat ik dat niet weet. ‘Dat is een kommetje suiker!’, ze kijkt iedereen heel stellig aan en we knikken braaf.
Oom Piet is vergeten, het kleedje levert geen prikkels meer op. Iedereen kijkt een tikkeltje voldaan. De lucht is geklaard en wat overblijft is een taart in gedachten en hoe goed we die samen gebakken hebben.
In gedachten, in het echt is hij er natuurlijk niet. Onze appeltaart met luchies.